20 mei 1940: Bombardement voor Duinkerken
HET DRAMA VAN DE SS PAVON


24. Een huiveringwekkende aanblik

In het Duitse legerbericht van 21 mei was de ramp met de Pavon een succes, als onderdeel van de ‘zegetocht’, waarin ’de luchtmacht een groot aandeel had’. ‘Bij de verkenning boven de zee voor de Fransche kust is een Fransche torpedojager, de 5482 ton meten de Fransche marine-tankboot “Niger”, vernietigd, het Fransche vrachtschip “Pavon” en twee andere vrachtschepen werden zwaar beschadigd’. Geen woord over het menselijk drama dat daarbij werd aangericht.

Naar de wal

Toen de vliegtuigen verdwenen waren, zegt Wim van Loenhout (zie Bronnen) ‘gingen de jongens vlotten bouwen van de luikplanken. Drie of vier aan elkaar en dan lieten ze die zakken met een lang touw. Dan gingen er drie jongens op staan, maar die gingen dan tot hun middel in het water. Zo werden er twaalf van die vlotten neergelaten en er zijn er maar vier aan de kant gekomen’.

Veldpredikant Greeven, gewond geraakt tijdens een mitrailleurbeschieting, liet zichzelf kort nadat de vliegtuigen verdwenen waren aan touwen overboord takelen.

zegetocht Het Rotterdamsch Nieuwsblad maakte ‘heet van de naald’ al op 21 mei 1940 melding van het aandeel van de Duitsche luchtmacht aan de de ’zegetocht van het Duitsche leger’ in Frankrijk (Duitsch legerbericht) >

Toen heb ik me maar laten zakken en ben half zwemmende, half drijvende op een balk, tenslotte door een tweetal jongens opgepikt in een vlot, halfnaakt en koud aan land gekomen, wat nog eenige moeite kostte, daar het juist begon te ebben. (Greeven, pag. 35)
Het water daalde en het werd licht. Het nachtelijk uitzicht over zee bood een huiveringwekkende aanblik.

Men kon de kust goed zien, en ook die van Engeland. In de verte brandden nog drie schepen.(Van Loenhout)
Een eind achter ons stond een andere boot als een lier te branden, vlammen die hoog in de hemel opsloegen. En daarachter kon men in de verte nog weer een kleinere brand ontdekken. Het was dus dien nacht wel raak geweest. (Greeven)
Wat dat voor schepen waren, was onbekend. Het Duitse legerbericht van 21 mei (diezelfde avond al in bijvoorbeeld het Rotterdamsch Nieuwsblad afgedrukt) maakte meer duidelijk, al vermeldde het niet dat zich op de Pavon bijna 1500 Nederlandse soldaten in doodsnood bevonden. In elk geval wordt de versie die Greeven later vernam niet bevestigd:

Later hebben Duitse soldaten ons nog wel verteld dan na ons nog een schip met 300 Nederlandsche soldaten aan boord gebombardeerd was, en dat er van dat schip niets meer was overgebleven,. Maar ik kreeg de indruk dat ze een schip bedoelden dat naar Engeland voer, en dat deden wij niet.

Levensgevaarlijke sprong

De Duitse voltreffer midscheeps bracht de Pavon niet tot zinken. Het schip bleef drijven. Escortebootjes schoten te hulp. De overlevenden in de ruimen hadden maar één drang: naar boven. Ze werden er warm ontvangen en riskeerden hun leven toen ze het vege lijf probeerden te redden door overboord te springen. In het tumult zette de kapitein de boot op het strand.

Velen sprongen overboord van wie sommigen verdronken: anderen braken hun benen door van de 'Pavon' op het zes meter lager liggend dek te springen van een Franse jager die aan de 'Pavon' vastgemaakt had. (De Jong, deel 3, pag.491)

Het water bleef zakken. Al spoedig waren er, die overboord sprongen, dan een paar honderd meter zwommen en dan al konden lopen. Ik had er wel zin in, maar ik dacht: ‘Ik blijf liever droog, misschien komt er wel hulp van de kust’. Maar dat gebeurde niet. Het water ging al zo ver weg, tot ik ze met een touw naar beneden zag glijden. Daarna liepen ze tot hun middel door het water. (Van Loenhout)
De Luchtwachtbrigade Helmond verloor bij de ramp zeven mannen, terwijl er vijf gewond raakten. In zijn verslag ‘Weerloos aan elk oorlogsgevaar overgeleverd’ (pdf) wordt gemeld:

Door de intredende eb kwam de “Pavon” geleidelijk aan droog te liggen. Niet-gewonden lieten zich langs touwen naar beneden glijden om zo al wadend de kust te bereiken.

Langs touwen omlaag

Wim van Loenhout dacht: ‘Nu wordt het tijd dat ik ook ga, want als straks het water weer opkomt gaat het niet meer’.

Ik zocht een touw, bond mijn deken op mijn rug en ging toen naar beneden. Eerst zette ik steeds mijn handen en voeten lager. Toen ik moe werd dacht ik: ‘Ik zal al wel op de helft zijn’, maar toen was ik nog vlak bovenaan.’
Toen besloot hij zich toch maar te laten glijden en het touw af en toe stevig beet te pakken.

Glijden ging goed, maar stoppen niet meer en zo gleed ik tot in het water. De deken op mijn rug werd nat en ik kon bijna niet overeind komen. Een ander hielp mij nog overeind en toen waadde ik door het water naar het strand.
Ook Wubbe Horlings klom via de touwen naar het strand:
Het water begon snel te zakken. Aan touwen die buiten boord hingen, lieten enkele jongens zich naar beneden glijden. De ruwe touwen maakten, dat hun handen verbrandden. Daardoor gewaarschuwd, klom ik zelf langs zo'n touw netjes naar beneden. Het water reikte tot de knieën. Als je omhoog keek langs het schip, dan was het een hele hoogte. Zeker wel een meter of tien.

Pavon ontoegankelijk

Aalmoezenier Lam begeleidde daarna de mannen die langs touwen het strand en daarna de kust wisten te bereiken. Toen ging hij weer aan boord. Volgens 'Priesters in het veldgrijs' beval de kapitein, toen de laatste gewonden van boord waren gehaald, 'dat nu allen het schip moesten verlaten'.

De ongeveer zeventig dooden die in het middenschip lagen mochten niet meer worden geborgen. Dat zou te veel gevaar opleveren, meende hij. De aalmoezenier bevond zich bij de laatste levenden op het schip. Nog éénmaal strekte hij de handen zegenend over de dooden uit en verliet toen voor de laatste maal, tegen vijf uur in den morgen, het rampzalige schip, dat als een doodenschip eenzaam achterbleef op de zandbank, waarop het was vastgeloopen.
In werkelijkheid vonden geen zeventig slachtoffers hun laatste rustplaats aan boord, maar vermoedelijk minder dan de helft, omdat er ook slachtoffers verdronken of dodelijk gewond raakten tijdens hun vlucht van het schip, en er totaal 50 doden vielen (zie Slachtoffers). Feit is dat de Pavon daarna ontoegankelijk bleef: eerst verboden Franse wachtposten iedere toegang; daarna waren het de Duitsers. Volgens een krantenbericht zou de inhoud van het schip 'met petroleum overgoten en verbrand' zijn (zie Mythes van de Pavon).

redding

'De Pavon na het bombardement en de beschieting'. Schilderij (1974) van Theo van der Biezen (1915-1985) uit Heesch. Het schilderij is vervaardigd aan de hand van schaars illustratiemateriaal (zoals de archieffoto van de Pavon, zie hoofdstuk 13) en de mondelinge verslagen van overlevenden. Overlevenden aan boord proberen het vege lijf te redden door zich via touwen in het water te laten zakken; een enkeling heeft de kust bereikt. Opmerkelijk is, dat het schip ten opzichte van de werkelijkheid ruim een halve slag is gedraaid. De neus staat richting Duinkerken, terwijl de stranding plaatsvond met de neus naar Caiais. In de lucht cirkelen vliegtuigen.

Opvang in Les Hemmes de Marck

Volgens veldpredikant Greeven schoten de kustbewoners spontaan te hulp.

Aan het strand liepen een paar menschen, visschers, die alles hadden zien gebeuren en waren gaan kijken of ze misschien ook aan schipbreukelingen hulp konden bieden. Een eindje verder waren nog een aantal soldaten aan land gekomen. De laatste zeshonderd meter moesten we tot aan het middel door het water waden, omdat onze vlotten te diep lagen. We waren dus allen drijfnat.

De visschers brachten ons naar hun woonplaats, het dorpje Les Hemmes de Marck. En wij werden door deze menschen uitstekend opgenomen en verzorgd. Ik heb in Frankrijk heel wat onvriendelijks gezien en gehoord, maar van deze menschen moet gezegd worden dat ze buitengewoon gastvrij en zorgzaam waren. De kachel werd gloeiend heet gestookt, om onze natte kleeren te drogen. Wij kregen brood en wijn. Ze waarschuwden voor ons het hospitaal en deden wat ze konden om het zoo aangenaam mogelijk te maken.

Horlings had dezelfde ervaring:

Later stond in onze kranten dat de Fransen de jongens die van het gebombardeerde schip kwamen schandalig behandeld zouden hebben. Ik heb het tegendeel ervaren. Het was een heel armoedige streek, dat kon je zo zien. En de mensen zagen er ook erg armoedig uit. Maar overal stonden die arme boerenvrouwen met emmers melk en een kopje of kom in de hand. Omdat ze onze taal niet kenden zeiden ze niets, maar ze hielden ons met een vriendelijk gebaar de kopjes voor en wezen op de melk: we konden drinken. Zonder omhaal betoonden zij barmhartigheid,
Maar Wim van Loenhout kwam andere dorpsbewoners tegen:

Eenmaal beneden liepen we in de richting van de duinen, die we voor ons zagen. Soms moesten we door geulen waden, dan weer kwamen we over zandbanken. En zo bereikten we de duinen.
Ik liep moederziel alleen en ik was de anderen kwijt. Ik wachtte nog even, maar ik zag niemand meer. Toen sloot ik mij aan bij een groep andere jongens.
Bij het eerste huis dat ze tegenkwamen klopten ze aan. Ze vroegen of ze zich er wat konden drogen. Wat ze terug zeiden kon Van Loenhout niet verstaan, maar volgens iemand uit de groep was het antwoord: ‘Ga maar terug naar waar je vandaan bent gekomen’.
De groep ging verder, naar een cafétje.

Wie Belgisch geld bij zich had [hij zal Frans geld bedoelen], kon terecht om wat eten te krijgen. Maar ik had geen geld bij mij, daar we al drie weken geen soldij hadden ontvangen. Nadat ik mijn schoenen had leeggekiept en mijn sokken had uitgewrongen, ging ik toen maar alleen verder.

Verder met: Inhoud |
of:

25. In Calais in de vuurlinie
26. Als krijgsgevangene op mars


Make a free website with Yola