20 mei 1940: Bombardement voor Duinkerken
HET DRAMA VAN DE SS PAVON


25. In Calais in de vuurlinie

Toen het licht werd en het eb was geworden kwam de evacuatie van het schip op gang en begon men de gewonden naar ziekenhuizen in Duinkerken en Calais te brengen, weet Zuidfront Holland. Volgens stafwerkgegevens betrof het circa 100 man. Met touwen en planken werd het gehele schip geëvacueerd.

Ook vaandrig Schermers zakte de diepte in:

Toen het licht werd en het water voldoende gezakt was kon begonnen worden met het verlaten van de 'Pavon'. De plaats waar we aan wal komen is een zandbank, ongeveen een kilometer westelijk van Oye-Plage, welke plaars rond 10 km noordwest van Calais ligt. Via loshangende touwen en touwladders konden we op het strand komen, waarbij wel bleek dat een schip erg hoog is om het op deze manier te verlaten. Helaas gebeurden daardoor enkele ongelukken, mede door de haast, die ieder had om op de vaste grond te komen.
Het was een race tegen de klok:

Het van het schip laten zakken van de vele gewonden nam vervolgens veel tijd in beslag en stond onder tijdsdruk omdat alles gereed moest zijn voor de volgende vloed. De gewonden werden met wagens naar de kustweg gebracht en vandaar met auto's naar het ziekenhuis te Calais vervoerd.

Eten scheen voor ons niet noodig

De verwondingen van veldpredikant Greeven werden al snel in het hoofdhospitaal van Calais verbonden, ‘en omstreeks drie uur kon ik mij te slapen leggen. M’n schoenen en m’n helm hadden de verplegers voor de moeite maar achtergehouden. Ik heb ze nooit meer gezien’. En na het ontwaken, zes uur later, was er een een kom koffie en ’s avonds om 6 uur een paar sneden droog brood, ‘waarom ik nog dringend en méérmalen heb moeten vragen’.

Trouwens, ook met de andere Hollanders was het één pot nat. Eten scheen voor ons niet noodig. Ook den tweeden dag hebben we niets gehad. Alleen de jongens die bij mij op de zaal lagen, 3 Hollanders en 1 Belg, kregen, omdat ik er een verpleegster wist voor te spannen, een kom koffie en een paar sneden brood. (…) Er werd onderscheid gemaakt tusschen Franschen en Engelschen eenerzijds en Hollanders en Belgen anderzijds. Waarschijnlijk lag dit aan de hoofddokter. (…) Toen [enkele dagen later] Calais door de Duitschers was bezet heb ik hem bij de neus genomen door een Duitsche schildwacht het bevel te laten geven een Hollandsche jongen, die een kinverwonding had, welke al in geen drie dagen verbonden was, en etterde en stonk, oogenblikkelijk te helpen en te verbinden. (Greeven, pag. 35)
Andere Nederlanders kwamen binnen, waaronder doktoren van het schip en de aalmoezenier.

Ze keken mij met even groote verbazing aan. Want men had mij vermist en naar het oordeel van vele soldaten was ik in een sloep gegaan en daarmee omgeslagen en verdronken. (…) Zij vertelden mij, dat al vrij spoedig een mijnenveger was komen opdagen, die een gedeelte gewonden aan boord genomen had, en verder, zooveel er te bergen waren, de gezonden.
De verwondingen waren voor het overgroote deel van denzelfden aard. Er waren enkele scherf- en brandwonden. Maar de meeste wonden waren beenbreuken, gekneusde ruggen en lendenen, verstuikte voeten enz. (Greeven, pag.37)

Spraakverwarring

hopeloos Duitse pamfletten die uit vliegtuigen werden gedropt moesten de geallieerde soldaten op de grond doordringen van het hopeloze van hun situatie >

Greeven moest de tweede dag alweer verhuizen. De reden vermeldt hij tussen haakjes in zijn verslag ‘(het waren de dagen dat bij Valenciennes en Amiens hevig gestreden werd, en er een groote aanvoer van gewonden was)’.

In het nieuwe ziekenhuis lagen ‘een dikke twintig Hollandsche jongens’, die al die tijd niemand hadden gezien en ‘zoo’n moeite hadden om zich verstaanbaar te maken’. En ook de doktoren ‘verstonden niets van dat Hollandsche gebrabbel’. De veldpredikant ging tolk spelen, zo goed en zo kwaad als dat mogelijk was.

Alles was hier wat beter georganiseerd en geregeld dan in het andere ziekenhuis. De maaltijden werden op geregelde tijden gebruikt. Maar ze waren veel te schraal en ook was er niet genoeg. We hadden constant honger.
Alleen de zindelijkheid, daar ergerden we ons allemaal over. Aan verschoonen van bedden werd niet gedacht. Ging er een verhuizen, dan kroop zijn opvolger tusschen dezelfde lakens. De vloeren werden geveegd, terwijl men de grootste wonden aan het verbinden was. En de W.C.’s, daar zal ik maar over zwijgen. (Greeven, pag. 39)

In de vuurlinie

Na ‘een paar dagen’ kwam de oorlog onmiskenbaar dichterbij.
De Duitschers zaten in Boulogne. En al heel spoedig hoorden we het gedonder van het zware geschut, dat de Engelschen in het stadspark van Calais, tweehonderd meter van ons af, hadden opgesteld. De Duitschers lieten zich ook niet onbetuigd. En weldra vlogen over en weer de granaten door de lucht. Vanaf het pleintje van ons hospitaal zagen we ze inslaan in de daken van de huizen rondom. We hebben toen voornamelijk in de kelder gebivakkeerd. Eén nacht hebben we er doorgebracht op den vochtigen, baksteenen vloer, ongemakkelijk tegen den al even vochtigen muur geleund, of liggend met het hoofd op een paar zanderige planken. Overdag was het van de kelder vlug naar de keuken om wat te eten en dan weer terug naar het schemerduister.

Dans la cave!

Calais Autowrakken in de straten van Calais, na de vernietigende veldslag van mei 1940 (Foto Böcker, Bundesarchiv) >

De fronten bewogen zich over het ziekenhuis heen. De Duitsers veroverden de buurt en werden weer teruggeslagen. Maar de volgende morgen was Calais in Duitse handen.

Vlak voor ons hospitaal stond, hoe en waar vandaan weet ik niet, plotseling een Belgische bagageauto die in een mum van tijd door ons en door burgers leeggeplunderd was. Ik heb zelf van die wagen nog een paar schoenen weten te gappen, zoodat ik weer behoorlijk kon loopen. Van een Fransche aalmoezenier wist ik nog een jas van een Fransche verpleger los te krijgen, zoodat ik weer een klein beetje gekleed was.
Maar ’s avonds werd Calais weer beschoten, nu vanuit zee, door Engelse kruisers.

We moesten weer den kelder in. Daar hebben we benauwde uren doorgebracht. De vloer dreunde, de muren trilden, de granaten sloegen tot op zes, zeven meter van ons in. Tenslotte werd ook het hospitaal getroffen. En spoedig brandde het als een lier.
Midden onder de artilleriebeschieting moesten we haastig de vlucht nemen. De kussens op ons hoofd, de dekens om ons heen, vluchtten we ijlings achter het hospitaalpersoneel aan, terwijl links en rechts de granaten insloegen en de dakpannen en steenen ons om de ooren vlogen.
Dagen van straatgevechten hebben we toen gehad. Telkens klonk het bevel ‘dans la cave’; in de schuilkelder. Calais werd door de Engelschen heroverd, daarna weer door de Duitschers bezet. (Greeven, pag. 41)
De vernielingen waren enorm, al zou Calais er net nog wat beter af zijn gekomen dan Boulogne, ‘waar eigenlijk niet één steen meer op de anderen stond’. De voedselvoorziening liep geheel in de war ‘Een dag of vier hebben we moeten leven van noodrantsoenen en water’.

Heftige disputen

Toen de Duitse verovering van Calais definitief was, keerden orde en regelmaat terug. Greeven werd, met de andere lichtgewonden, naar een kerk overgebracht, Ste. Jeanne d’Arc. Wie in staat was werk te verrichten werd ingeschakeld bij het schoonmaken van de door ‘puin, enz.’ versperde straten; de anderen moesten de nacht in de kerk doorbrengen.
Het was koud in die groote kerk. En op de steenen zerken liggen was geen doen. Mijn verwonding stond niet toe dat ik, zooals anderen, op stoelen ging liggen. En dus probeerde ik maar zittend wat te suffen.
Maar ’s avonds werden de officieren naar een huis gebracht waarin Duitse soldaten waren ingekwartierd. Op de vloer lagen kapokmatrassen. ‘We sliepen heerlijk’.

Het zijn dagen geweest van heftige disputen, ‘über den Nat. Socialismus, über den Adolf Hitler, über Chamberlain, England, Frankreich, Belgien und Holland, über den Krieg und über den Sieg der deutschen Waffen’. Ondanks feit dat de Duitsche jongens enthousiast waren en wij een principieel ander standpunt innamen, werden de debatten in een kameraadschappelijken toon gehouden. En spoedig merkten wij van den krijgsgevangenschap niet meer, dan dat we ons niet te ver van het huis mochten verwijderen.
Een nieuwe verhuizing, naar het hôpital St. Pierre, bracht het Nederlandse gezelschap weer in een ‘echt Fransche rommel’, ook al omdat dit gebouw zwaar beschadigd was doordat een naburige gashouder in de lucht was gevlogen.
Twee dagen later bracht de Duitsche commandant een bezoek aan het hospitaal. Bij den vijfde stap keerde hij om met de verklaring dat hij ‘in solche Schweinerei’ niet begeerde te stappen en ’s middags terug zou komen. Toen is in één morgen het huis met bezemen gekeerd en schoon gemaakt.

Groep van 21

Rost Tijdens de research voor deze documentatie kwam ik herhaaldelijk tegen dat een Nederlandse prominent, < Meinoud Rost van Tonningen, lid van de Tweede Kamer voor de NSB, deel uitmaakte van een groep van '21 staatsgevaarlijke Nederlanders' (Rotterdamsch Nieuwsblad, 4 mei 1940) die vlak voor het uitbreken van de oorlog in ‘preventieve internering’ was genomen in Ooltgensplaat en Middelharnis. Tijdens de ramp met de Pavon zat hij gevangen in Calais. De bedoeling was dat ze naar Engeland zouden worden overgebracht, maar voordat het zo ver kon komen werden ze door de Duitsers bevrijd.

Het lot van de geïnterneerde 'prominenten' (o.a. NSB’ers en communisten) na hun ‘bevrijding’ door de Duitsers was heel verschillend, meldt Zuidfront Holland. De drie communisten werden als staatsgevaarlijk beschouwd en aan scherpe verhoren door de Gestapo onderworpen. Eén sloeg door, wat ‘leidde tot tientallen doden, waaronder zeven Nederlandse communisten'. De twee anderen verdwenen in concentratiekampen die ze niet overleefden.
Vrijwel alle anderen vertrokken naar Nederland, 'op Willy Geelen na', een Abwehr-agent, die later nog een anecdote naliet voor een boek (Frans Dekkers: 'Eindhoven. 1933-1945’):

Midden in de nacht begonnen de beschietingen [van Calais]. Rost van Tonningen en Feldmeijer scheten in hun broek. Maar toen na de inname van Calais een Duitse Feldwebel in de fabriek verscheen, hadden beiden weer het hoogste woord. Toen de man door een luik keek en vroeg: ‘Sind die 21 auch hier?’, veerde Rost van Tonningen op. ‘Ja, ich bin der Führer’. Piet van Duynen kon zich niet inhouden. Hij zei: ‘Leck mich am Arsch, du katjang… je hebt je hele broek volgescheten’.

Gouwleider

Ik veronderstelde dat het gegeven buiten het bestek van dit verhaal viel, tot veldpredikant Greeven in zijn verpleegverblijf met nog een ander opvallend lid van de groep werd geconfronteerd.

‘Het was een gouwleider van de N.S.N.A.P., een van de befaamde 21, die door onze regeering werden geïnterneerd’, zegt Greeven. De NSNAP was een ‘zusterpartj’ van de Duitse NSDAP, maar met een blauw hakenkruis in de partijvlag. In december 1941, moest de partij opgaan in de NSB.

Greeven noemt geen naam; hij vermeldt alleen in de kantlijn dat bij die 21 ‘o.a. Rost van Tonningen’ behoorde. Elders in zijn verhaal wordt de man echter aangesproken met ‘A.’ De enige ‘A.’, volgens de lijst van Zuidfront Holland uit Delft, kwam eerder, in Middelharnis, met zijn mede-gedetineerden in conflict toen hij met witte vlaggen naar Duitse vliegtuigen zwaaide. Hij werd toen door hen in een cel opgesloten.

‘Het verhaal van dezen man is te schoon en is te zeer verweven met ons verblijf te Calais dan dat het achterwege kan blijven’, zegt Greeven.

Na veel omvoeringen, vanwege de Nederlandsche regeering, vanwege de Engelsche legerleiding, was hij met zijn kornuiten eindelijk in Calais terecht gekomen. En daar hadden ze weten te ontsnappen. De anderen waren na de verovering [van Calais door het Duitse leger] met valsche papieren, zooals hij me zelf vertelde, naar Holland teruggekeerd. Hij was achtergebleven om voor de Hollanders te zorgen.
Hij had zich weten in te dringen bij de Duitsche commandant, had ook de rol van bemiddelaar gespeeld bij de verovering van de citadel, als Duitsch parlementair. En had zich door allerlei, niet altijd op de meest frissche manier, een beetje verdienstelijk weten te maken. Hij had van de Duitsche commandant uitgebreide volmachten ontvangen.

Hij was gerechtigd alle Hollanders, militairen zoowel als burgers, naar Holland terug te brengen. Hij liep alle hospitalen af, sleepte daar de soldaten vandaan en bracht ze te zamen in een leegstaande fabriek te Calais. Ook ondergeteekende was van de partij.

Eén dag ging het goed. Maar toen deze man met de 33 soldaten ook nog militaire capriolen ging maken, een wacht instelde, wilde dat de menschen voor hem als gouwleidier gingen opstaan wanneer hij hen toesprak, over den dominee heenliep alsof deze een snotneus was, toen werd het den jongens wat al te bar.

‘Dominee! U bent onze eenige officier. En aan U zullen wij gehoorzamen. Wat heeft deze vent over ons te regeeren?’
‘Jongens, even kalm aan! Eerst maar eens de kat uit de boom kijken! Achter hem staat op ’t oogenblik de Duitsche autoriteit’.

Kat in het nauw

gouwleider Kennelijk zorgde ‘de Delftse gouwleider’ vaker voor ophef. De Delftsche Courant van 2 januari 1940 maakt melding van een opmerkelijk incident waarbij ‘de heer A.’, de ‘gouwleider’ van de Nationaal Socialistische Nederlandse Arbeiders Partij in Delft, betrokken was. Aanleiding was diens aanhouding door de politie. Hij kwam de krant een lang ‘bezwaarschrift’ overhandigen, ‘waaruit blijkt dat hij ten onrechte is aangehouden en dat er op zijn werkzaamheden als partijfunctionaris niets aan te merken is’. Over de zaak zelf wordt in het verhaal nauwelijks iets duidelijk. Wel was hij ‘door den Delftschen commissaris o.a. met de woorden „fascist" en „landverrader" begroet, toen hij op het bureau kwam’. (…) 'Van het effect, dat deze aanklacht belooft te sorteeren, stelt hij zich nogal wat voor, want hij vertrouwde ons toe, dat hij het is geweest, die den vorigen hoofdcommissaris in Den Haag „eruit heeft gewerkt"'. >

De kat viel echter gauwer uit de boom dan we verwacht hadden. Tegenover de fabriek stond een verlaten huis, dat door den Duitschen commandant aan een viertal Hollandsche verpleegsters gegeven was, om daarin te wonen en vandaar uit de Hollandsche soldaten te bezoeken en te helpen. De gouwleider, zoodra hij in kennis was gekomen met deze dames, beschouwde dit huis als zijn eigendom en huisde daarin en liep over hen heen, tot op een moment, dat hij struikelde.

Er waren voor de jongens een paar dekens te weinig. En hij zou wel eens even voor dekens zorgen. Het was al omstreeks half elf, toen hij het huis binnentrad en zóó maar bij de bewoonsters, die zich al te rusten hadden gelegd, de slaapkamer binnentrad en brutaalweg de dekens ging tellen, waaronder zij lagen. En er een van wegnam, onder hevige protesten van de dames, die allerminst op een dergelijke behandeling gesteld waren. (Greeven, pag. 43)

Om een lang verhaal kort te maken: de volgende dag werd de gouwleider bij de Duitse commandant ontboden.

Bij die gelegenheid ging het van dik hout zaagt men planken. “Herr A., ich dachte, Sie sorgten für die Holländer. Aber ich habe anders gehört. Das finde ich verdächtig. Sie sind meiner Kriegsgefangener. Und wir werden für die Holländer sorgen!”

’s Avonds vroeg hij mij nog wie hier eigenlijk de baas was. Toen ik hem onomwonden zei dat ik dat was, als de eenige officier onder dit groepje menschen, was het gedaan. Hij is de volgende morgen door de wacht geslipt en verdwenen. We hebben hem niet meer gezien. Maar klein-Holland juichte.

Van de gouwleider wordt in het verhaal bij Zuidfront Holland verder geen melding gemaakt en verder, voor zover valt na te gaan, nergens meer..


Verder met: Inhoud |
of:

26. Als krijgsgevangene op mars
27. Krijgsgevangen en weer vrij


Make a free website with Yola