20 mei 1940: Bombardement voor Duinkerken
HET DRAMA VAN DE SS PAVON


15. Als haringen in ton op riskante zeereis

Dr. L. de Jong wijdt in zijn verhaal over 'Mei 1940' slechts enkele zinnen aan de ramp met de Pavon. Die zijn trouwens ingebouwd in een alinea over de manier waarop Nederlandse militairen probeerden uit Duitse handen te blijven.

De Jong suggereert dat het besluit om de Nederlandse soldaten per schip uit Duinkerken weg te sturen door hen als oplossing voor een probleem werd ervaren. In werkelijkheid moesten zij op die manier een probleem oplossen van de Franse bevelhebber van Duinkerken, brigadegeneraal Watrin. Die zijn eigen evacuatieplan bovendien gigantisch in het honderd liet lopen, met fatale gevolgen.

(Op 20 mei) scheen er voor de meeste, bij Duinkerken aanwezige Nederlandse militairen, uitkomst te dagen: bijna vijftienhonderd hunner mochten zich aan boord begeven van het stoomschip 'Pavon' dat een week tevoren in Vlissingen met zoveel moeite gelost was; de bedoeling was dat de 'Pavon' (een schip van ruim 4000 brt) naar Cherbourg zou varen. (De Jong, deel 3, pag. 491)
Er 'scheen uitkomst te dagen'. De soldaten 'mochten' zich aan boord begeven.

Ze 'mochten 'niks'; ze kregen opdracht. Toen 1200 soldaten waren ingeladen en de kapitein het schip wilde laten vertrekken hield Watrin dat tegen. Hij probeerde àlle Nederlanders aan boord te krijgen, wat overigens niet lukte. Maar het schip kon daardoor niet op tijd vertrekken en zo trad er een aanzienlijke vertraging op: het werd eb en de sluis werd gesloten. Tijdens de bombardementen die zich intussen herhaalden moeten de Duitsers getuige zijn geweest van het inschepen van die aanzienlijke troepenmacht. Ze hoefden dus alleen maar te wachten totdat het schip zee zou kiezen.

Vaandrig G. Schermers (zie Bronnen) hoorde bij de militairen die in de loop van de dag steeds ongeruster werden:

De inscheping is om elf uur 's morgens gereed, maar de Pavon blijft daarna nog tot tien uur 's avonds bij de buitenhaven, omdat op gunstig tij gewacht moet worden. Door de voortdurende luchtverkenning van de haven door de Duitsers moet het inschepen van de militairen hen zeker zijn opgevallen, zodat zij ruimschoots tijd hebben de voor hen gewenste maatregelen te nemen.
Dat was het algemeen gevoelen aan boord, zoals het ook door Wubbe Horlings misschien wel 35 jaar later werd opgeschreven:

De hele middag vlogen de Duitsers hoog boven Duinkerken. Natuurlijk hebben ze ons schip wel in de gaten gehad. En dat voorspelde niet veel goeds. Logisch redenerende kwamen we tot de slotsom, dat na vertrek, zodra we niet meer beschermd zouden worden door het afweergeschut, ons schip een gemakkelijke prooi zou worden voor Duitse aanvallen.
Ik heb de beschuldiging nog nergens gelezen. Maar misschien had generaal Watrin wel zo'n hekel aan die Hollanders gekregen (die de strijd hadden opgegeven en maar in de weg liepen, terwijl Frankrijk vocht voor zijn voortbestaan), dat hij willens en wetens het risico liep dat (liever nog meer dan) 1500 Nederlandse militairen zouden verzuipen.

Troepen in de ruimen

De soldaten moesten volgens Horlings een plaats zoeken in de ruimen vlak onder het ijzeren dek. ‘Verder naar beneden mocht niet, zodat we behoorlijk dicht op elkaar zaten gepakt. Reden voor de meeste onderofficieren van ons, Jagers, om toch maar een verdieping lager te gaan slapen. Elk ogenblik verwachtten we te kunnen vertrekken’.

Terwijl we wachtten op beweging in het schip, als teken dat we op weg waren, kwam er weer eens een bombardement. Door het hevig afweervuur der Fransen kwamen de bommen van grote hoogte. We zagen er niets van. Ik heb ook niet gemerkt, dat ons schip in beweging kwam; we bleven maar liggen. En het werd steeds later.
Hij veronderstelde dat bommen de sluisdeuren vernield hadden, waardoor de haven was leeggestroomd en nu moest worden gewacht totdat het weer vloed was.

De bomschade aan een sluisdeur werd in 1945 bevestigd in het boek 'Priesters in het veldgrijs' (zie Bronnen), maar of dat van doorslaggevende invloed was op de vertraging is niet duidelijk. Vast staat dat Watrin eiste dat ook de resterende Nederlanders aan boord zouden worden genomen. De kapitein van de Pavon, Perdrault, protesteerde tegen die opdracht. Pas nadat 200 extra manschappen waren geladen was het de generaal duidelijk dat het schip nu echt tot het maximum was belast. Pas toen aanvaardde hij dat de resterende Nederlanders – rond 500 - aan de wal bleven. Intussen was het eb geworden en zaten de sluisdeuren van de haven dicht. En inderdaad: nu moest worden gewacht totdat het weer vloed werd.

Volstrekt onverantwoord

Aan boord van de Pavon, concludeert Zuidfront Holland, bevonden zich zo’n 1450 Nederlandse militairen. ‘De uiterst heterogene samenstelling van dit aanzienlijke contingent is in 1940/1941 door de militair geschiedkundige onderzoekers nauwkeurig vastgesteld, maar dat dossier is wegens een bombardement in de oorlog verloren gegaan in de Haagse archieven. Uiteindelijk kon men slechts op basis van naoorlogse verslagen en slachtofferlijsten redelijk nauwkeurig vaststellen welke militairen aan boord hadden gezeten.’

Het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven beschreef de omstandigheden in een document over de lotgevallen van de soldaten bij de Luchwachtpost Helmond, die ook aan boord waren, Weerloos aan elk oorlogsgevaar overgeleverd (pdf):

Rond de middag werden de mannen als haringen in een ton in twee ruimen ondergebracht. Door de stank van de in het benedenruim opgeslagen kapok was het er ondragelijk benauwd. Geen drinkwater, geen toiletten; en aan dek gaan mocht niet vanwege het dreigende gevaar van een bombardement. Roken kon ook al niet vanwege het brandgevaar.
Zuidfront Holland noemt de gang van zaken volstrekt onverantwoord:

Door de overbelading van het schip bevonden zich veel manschappen aan dek en onder in het ruim. Het onderste ruim was vrijwel niet in gebruik voor passagiers, omdat daarin katoenbalen lagen opgeslagen. Tevens was er een kleine voorraad munitie aan boord. De reddingsmiddelen aan boord waren bedoeld voor de normale bemanning van circa 40 man en dus volslagen onberekend voor de 1.500 extra passagiers die het schip vervoerde. Zwemvesten of andere drijfmiddelen ontbraken vrijwel geheel. Uiteraard kan men dit de Fransen niet euvel duiden, maar het geheel bood een palet aan voorwaarden om een ramp mogelijk te maken in geval van nood.
Anderhalve week na de inscheping, op 1 juni 1940, schreven vier woedende officieren waaronder vaandrig Schermers, net terug op Nederlandse bodem, een scherp 'Rapport' aan de legerleiding, waarin zij onder meer vaststelden:

- Ons inziens schijnt het onverantwoord om een groep van 's morgens 11 uur tot 's avonds 21.30 uur aan boord te laten in een haven, die steeds verkend wordt door vreemde vliegtuigen.
- Het bevel tot inscheping was een gevaar voor 1500 menschenlevens, nu geen afweer aanwezig was.
Schermers bezit nog steeds een kopie van dit bezwaarschrift, met een militaire aantekening voor ontvangst. Maar er is nooit een reactie gekomen. Er was trouwens geen Nederlandse legerleiding meer.

Honger

Veldpredikant Greeven kreeg niet veel mee van de reden van het oponthoud. Hij verbaasde zich des te meer over de organisatie.

Het werd middag en onze mannen werden onrustig. Ze hadden nog niet ontbeten en begonnen begrijpelijkerwijze honger te krijgen. Aan boord was niets te krijgen. Toch een rare organisatie om 1450 menschen [1800 in zijn origineel] op een schip samen te stuwen voor een reis van 20 uren en dan niet te zorgen voor proviand, noch ook te zorgen dat de menschen in ieder geval vooraf een behoorlijke portie naar binnen hadden kunnen slaan. Maar aan de organisatie heeft het in die dagen heel wat ontbroken. (Greeven, pag. 31)

Eindeloos afwachten

Greeven vertelt dat van het oponthoud gebruik werd gemaakt om voedsel in te slaan en de onrustige manschappen te kalmeren.

Toen hebben we snel de koppen bij elkaar gestoken en een verplegingsofficier met eenige manschappen erop uit gestuurd om nog wat etenswaren in te slaan. Die expeditie heeft uren in beslag genomen. Uren, waarin een aalmoezenier [Lam, in de kantlijn], een buitengewoon kalm en flink mensch, en ik de grootste moeite hebben moeten doen om de mannen gerust te stellen. We gingen van ruim tot ruim en probeerden de kerels, die zoo dicht op elkaar gestuwd waren dat ze niet eens konden liggen, wat op te monteren.
Intussen maakte de veldpredikant plannen voor een kerkdienst, morgenochtend, op volle zee:

Toen ik m’n actentasch nog eens nakeek, om daaruit wat te halen, ontdekte ik daarin nog een honderdtal liederenbladen, die we gebruikten op onze samenkomsten van militairen en nog een vijftig ‘Wachtwoorden’, de bekende krantjes [het orgaan ‘Het Wachtwoord’ werd uitgegeven door de Raad van Legerpredikanten]. Aanstonds was m’n plan gemaakt. Het was nu al schemerdonker en in de ruimen was al niets meer te zien. Maar morgen zouden we een hele dag voor de boeg hebben. Ik sprak met den aalmoezenier af, dat we morgenochtend samen de ruimen zouden afgaan, en daar met de jongens een korte godsdienstoefening zouden houden. Dat hadden ze in langen tijd niet meegemaakt, en de tocht zou er nog mee worden bekort ook. (Greeven, pag. 31)

Onbeantwoord bezwaarschrift

Anderhalve week later, op 1 juni 1940, kwamen vier officieren uit de groep, drie vaandrigs en een reserve-luitenant, uitgeput aan in Breda, na een bombardement op het schip, een inferno, krijgsgevangenschap en een zenuwslopende dooltocht door Frankrijk. Voordat ze afscheid van elkaar namen stelden ze eerst een 'Verklaring' op voor Den Haag over de manier waarop in Duinkerken ongeveer 1500 Nederlandse soldaten als kanonnenvoer de zee op waren gestuurd. Ze wezen erop dat het SS Pavon 'slechts één mitrailleur' had en dat er verder geen gewapend geleide was. Zo 'was deze boot een prooi voor ieder gewapend vliegtuig'. Bovendien had het schip vol soldaten voor vertrek, terwijl boven hun hoofden Duitse vliegtuigen verkenningsvluchten uitvoerden, een hele dag in de voorhaven gelegen. In de brief stond onder meer:
- Ons inziens schijnt het onverantwoord om een groep van 's morgens 11 uur tot 's avonds 21.30 uur aan boord te laten in een haven, die steeds verkend wordt door vreemde vliegtuigen.
- Het bevel tot inscheping was een gevaar voor 1500 menschenlevens, nu geen afweer aanwezig was.
Rapport

Afschrift van het 'Rapport' van 1 juni 1940, waarin vier officieren, waaronder Gert Schermers, beleefd protest aantekenden tegen de 'onverantwoorde' inschepoing van ruim 1400 Nederlandse soldaten op de Pavon.

Vaandrig Schermers bezit nog steeds een kopie van dit bezwaarschrift, met het militaire stempel voor ontvangst. Maar voor zover hij weet heeft niemand er verder ooit nog iets over gehoord.

Slag om Duinkerken

De Nederlandse soldaten die achterbleven speelden, aldus het verslag van veldpredikant Greeven, een week later kennelijk nog een belangrijke rol in de Slag om Duinkerken.

De Duitsche soldaten vertelden ons in die dagen te Calais [tijdens zijn verpleging voor verwondingen bij het bombardement op de Pavon], dat zij na Holland geen Hollander meer gezien hadden, maar dat ze toen bij Duinkerken weer tegen Hollandsche soldaten moesten vechten.
Dat was merkwaardig, want

het belachelijke van de situatie der Nederlandsche soldaten komt wel hierin uit, dat wij in Frankrijk door de Franschen ontwapend werden, dat het zoo met alle Nederlanders ging. Praktisch kwam het neer op interneering met slechte verzorging, als men tenminste nog van verzorging wil spreken. Maar toen een week later het Engelsche en het Fransche expeditieleger in het nauw kwam, toen kregen de Hollandsche jongens hun wapens weer terug en werden zij de voorste linies ingezonden, om de Franschen en de Engelschen gelegenheid te geven zooveel mogelijk ongehinderd af te trekken. Zoolang we nog het gevoel hadden nog iets voor het Vaderland te kunnen doen, waren we tot alles bereid. (Greeven, pag. 37)

Verder met: Inhoud |
of:

16. De hel breekt los
17. Nachtmerrie op Nauw van Calais


Make a free website with Yola