20 mei 1940: Bombardement voor Duinkerken
HET DRAMA VAN DE SS PAVON


11. Laatste veerpont uit Vlissingen

Het verhaal van Wubbe Horlings

Vlissingen was vreselijk gebombardeerd. Overal puin, grote hopen glas enzovoort.

Terwijl we door het station liepen op weg naar de veerboot die ons over moest zetten, kwam er weer een hevig bombardement. De sirenes loeiden, de bommen ontploften. Dus dekking zoeken.

Maar waar vind je dekking? In de hal van het station lag een grote hoop gebroken glas. Ik ging plat op de grond liggen en duwde mijn hoofd, beschermd door mijn helm, zo diep mogelijk in die hoop scherven. Gelukkig kwam er geen bom vlak bij me neer.


Naar onwillig Duinkerken

Op 14 mei 1940 was vastgesteld dat Nederlandse troepen die in België belandden, naar Duinkerken gedirigeerd zouden worden. Kwartiermaker daar werd schout-bij-nacht Van der Stad, die in nog-niet-bezet-gebied het vaderland kon blijven dienen. Bedoeling was zo veel mogelijk militairen in Engeland te krijgen.

Schout-bij-nacht Van der Stad (…) kwam op 20 mei al voor de tweede maal in Duinkerken aan. Daar begon steeds groter verwarring te heersen.
'De bewoners', schreef hij, 'ontvluchtten de stad, winkels werden gesloten, de kanselier van het consulaat was plotseling vertrokken; de verpleging in de Jean-Bart-kazerne liet te wensen over; sommigen kregen uitstekend eten, anderen die na een maaltijd binnenkwamen, niets ...
Geld om de mensen tenminste wat rookgerei te verschaffen, hadden we nog steeds niet; de Fransen en Belgen probeerden herhaaldelijk onze vrachtwagens en fietsen in beslag te nemen; benzine wilde men ons niet geven; ten aanzien van de afvoer van Nederlandse troepen kon niemand ons behoorlijk inlichten; het lag er duimendik op, dat men ons een grote last vond en alleen te beleefd was om het te zeggen.'
Wat te doen? Van der Stad besloot de hulp van de Nederlandse gezant in te roepen, reed in de richting van Parijs, een door de Fransen aangeraden route volgend, en kwam de volgende ochtend [21 mei] pardoes midden in een Duitse autocolonne terecht; hij werd krijgsgevangen gemaakt. (De Jong, deel 3, pag. 490)


Er stonden veel soldaten die met de veerboot mee wilden op de kade. Ik geloof dat het uren duurde voor we aan boord waren. En er kwamen nog steeds soldaten bij. Het was in elk geval al donker toen de boot wegvoer.


De drukte werd op die 17e mei vooral veroorzaakt door terugtrekkende Franse troepen. Het eiland Walcheren werd door Duitse elitetroepen van de Duitse Waffen-SS aangevallen. Na felle gevechten en een bombardement op Middelburg volgde de Zeeuwse capitulatie. (Zie ook: Opmerkelijk optreden Wilhelmina).


We zaten dicht opeengepakt. De stemming was gelaten. Er heerste echter geen paniek., maar er werden ook geen moppen verteld. Ieder zat met zijn eigen gedachten. En die waren niet zo vrolijk.

Bommen in de Oosterschelde

Boven ons, heel hoog, hoorden we vliegtuigen, Ze kwamen niet lager, want in de monding van de Westerschelde lag een Franse kanonneerboot, die zo hevig vuurde dat we de loop duidelijk zagen, roodgloeiend als die was. Dat zal de reden geweest zijn, dat de Duitse vliegtuigen niet laag durfden te komen.

Ineens hoorden we het geluid, waar we al aan gewend waren: het gieren van bommen. Van grote hoogte liet de vijand zijn bommen neervallen. Later hoorden we, dat het geen bommen waren geweest, maar magnetische mijnen, die in de monding van de Westerschelde waren neergelaten.

Ons schip werd niet getroffen, maar vanwege die magnetische mijnen mocht de veerboot hierna niet meer terugvaren. Wij zijn dus meegekomen met de laatste veerpont, die van Vlissingen naar Terneuzen [Breskens] voer. En daarom zijn de vrachtwagens ook niet in Zeeuws-Vlaanderen aangekomen: er kwam geen veerboot meer.

Achteraf gezien, boften de achterblijvers. Een paar dagen hierna werden onze Jagers, en vele anderen, gevangen genomen, voor zover ik weet zonder verliezen te hebben geleden. Terwijl er van ons groepje heel wat niet meer levend teruggekomen zijn.


Verachting en bewondering voor krijgsgevangenen

De kersverse krijgsgevangenen werden, onderweg naar een onbekende, Duitse, bestemming, door het Nederlandse publiek heel verschillend bejegend. De Jong meldt (deel 3, pag. 518):
Van Schouwen werden op 19 mei duizend Nederlandse krijgsgevangenen afgevoerd, in het Brabantse begeleid door drie Duitse bewakers ('ze zijn al even moe als wij'). 'Overal', schreef een der krijgsgevangenen, 'staan plukjes mensen, voorbijgangers en bewoners van huizen en boerderijen langs de weg. Ze gapen ons aan. Er zijn jonge kerels bij die grinneken! Ja, grinneken! Een hevige geïrriteerdheid over dat stompzinnige gegrinnik stijgt in ons op. Daar heb je nu die jonge kerels die in het leger hadden moeten zitten in plaats van de opgeroepen huisvaders van vijf-en-dertig jaar - verwaten jonge kerels die er niets van begrijpen, die een troep verslagen soldaten van hun eigen volk, uitgeput en afgemat, in krijgsgevangenschap zien wegvoeren, en stompzinnig en bête grinneken. Grinneken! Eén hoor ik er zeggen met een langzame dreinstem: 'Kijk - ze worden opgebracht, met de kapiteins voorop!'
'Opgebracht', alsof we misdadigers waren, lieden die hun niets aangaan, waar je om kunt lachen.
Ineens wordt het ons duidelijk dat er twee soorten Hollanders bestaan. Eén soort die oorlog gevoerd of aan den lijve gevoeld heeft of in ieder geval intens heeft meegeleefd - en de andere soort, verwend, onbenullig, lamzakkig, die er niets van gemerkt heeft, die er zelfs niets mee te maken had, en dus nog even verwend, onbenullig en lamzakkig doen als tevoren - om te huilen!'
De Jong stelt tegenover deze ervaring dat andere verslagen over de afvoer van krijgsgevangenen juist vaak melding maken van intens medeleven:

Zij werden op 15 mei in Asten bij de Peel-Raamstelling met gejuich ontvangen ("t Is precies of we geen verslagenen, maar overwinnaars zijn die thuiskomen"). In Venlo stond het een dag later 'zwart van de mensen' die 'zeep, tabak, handdoeken, zakdoeken, zelfs flessen wijn' aan de militairen aanreikten die in krijgsgevangenschap weggevoerd werden. In Arnhem kregen de krijgsgevangenen die op de Grebbeberg gestreden hadden 'een ovatie alsof we als overwinnaars uit de strijd gekomen waren… . Vrouwen langs de weg stonden te huilen en met zakdoeken te wuiven; ik werd er soms zelf bijna beroerd van’, en in laatstgenoemde stad alleen al werden door het Rode Kruis met inschakeling van het Vrouwelijk Vrijwilligerskorps en honderdvijftig padvinders 26 autovrachten opgehaald met allerlei artikelen die de krijgsgevangenen nodig konden hebben.


Omdat we elkaar later kwijt raakten weet ik niet wie gesneuveld zijn, of op een andere manier om het leven kwamen.

Langs de kust

Het was al diep in de nacht, toen de boot in Terneuzen
[Breskens] aankwam. Op de kade troffen we een groep Jagers onder leiding van sergeant-majoor Baayer, een fijne kerel, met wie we het in Den Haag best hadden kunnen vinden. Hij had veel geduld en kon heel veel hebben. Maar als hij zei: ”God hoort mij brommen”, dan wist je dat je niet verder moest gaan; dan werd het ernst.


Sergeant-majoor J.E.C. Baayen zou de tocht niet overleven
We sloten ons bij dit groepje aan en zijn zo langs de kust afgezakt naar het zuiden. Van wat we daar beleefden, weet ik niet veel meer. Alleen werden we gewaarschuwd, dat de houding van de Belgen tegenover de Nederlandse soldaten grondig veranderd was. Dat zal wel komen, omdat ons land gecapituleerd had, terwijl België doorvocht. Persoonlijk heb ik van die vijandschap jegens ons niet gemerkt.

Ook veel Belgen trokken naar het zuiden. Het werd daar steeds drukker. In La Panne bijv. wemelde het van de Belgische soldaten, die daar wezenloos, tenminste zo leek het, rondzwierven.

Koningin Elisabeth

Allerlei voertuigen zag je daar. Ineens zag ik een luxe auto, met daarin een oudere dame. Op een of andere manier kwam ze me heel bekend voor. Maar ik kon haar met geen mogelijkheid thuisbrengen. Toen zag ik dat een paar Belgische soldaten voor haar salueerden. Op mijn vraag wie die dame was, kreeg ik ten antwoord: “O, dat is onze koningin-moeder, koningin Elizabeth”. Nu wist ik het ook weer. Ik Had haar foto wel eens in de krant gezien: ze deed veel voor de kunst, vooral voor de muziek.


Elisabeth
Koningin Elisabeth van België (1876-1965 - blog Het Belgisch klassement). >

Inderdaad was de Belgische koningin Elisabeth sinds 14 mei in De Panne. Volgens Belgische historici waren koning Leopold en zij mentaal voorbereid op een heruitgave van de oorlog 1914-18 (‘den Anderen Oorlog’ heette die toen in de volksmond in België). Ze dachten dat, net als toen, minstens een stukje Westkust als onbezet gebied gehandhaafd zou kunnen worden. ‘Vooral stond hierbij steeds het dwingend beeld voor ogen van de overleden koning Albert I (1875-1934) en was het de bestendige zorg van koning Leopold III, de obsessie bijna, te doen wat zijn vader onder dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan’.


Verder met: Inhoud |
of:

12. Peeldivisie was nergens welkom
13. Inschepen met onbekende bestemming


Make a free website with Yola